De invloed van de instellingen op de omgeving

Het is een cultuurschok geweest

Hebben Maria Roepaan en de Sint Augustinusstichting invloed gehad op de inwoners, de politiek en de cultuur van de toenmalige gemeenten Ottersum en Gennep? Deze vraag leggen we voor aan twee prominente inwoners van de gemeente Gennep te weten Huub Coopmans, die jarenlang voorzitter van de Historische Kring ‘Maas en Niers’ was en aan stadshistoricus Wiel van Dinter.

Ze hoeven er beiden niet lang over na te denken. “Absoluut”, zeggen ze. “De komst van die twee instellingen is in veel opzichten een soort cultuurschok geweest.” Huub Coopmans: “Eerst kwam Maria Roepaan, “nou ja, ‘De Roepaan’, zoals wij in Ottersum zeiden, was er natuurlijk al heel lang. Maar aanvankelijk was het een zusterklooster en pensionaat. Dat werd heel anders toen er mensen met een verstandelijke beperking werden opgenomen want toen bleef het niet bij religieuzen maar kwamen er drommen jonge vrouwen deze kant op.” “Ja”, lacht Van Dinter, “daar hebben veel Ottersumse en Gennepse mannen nog héél goede herinneringen aan.”

Frustrerend

Huub Coopmans: “Er waren jongemannen die de kunst verstonden om tweemaal op één avond een meisje naar Maria Roepaan te brengen! En die meisjes stonden onder een streng regime, dat was het spannende. Wee als ze niet voor half tien ’s avonds binnen waren! Maar voor de plaatselijke jonge vrouwen was het af en toe behoorlijk frustrerend. Ik heb weleens gehoord dat de meisjes in Ven-Zelderheide zeiden: De Roepaan, dat is ons ‘kapot’!

“De Roepaan, dat is
ons kapot!”

In de leidinggevende functies had je in die eerste jaren, naast de zusters, vooral mannen. En die mannen wilden naast hun werk ook nog wel wat voor de gemeenschap doen. Zo kwamen hier in Ottersum onder andere Ad Weterings, Wim van Putten en Kees Krijnen wonen. Alledrie hebben ze bijzonder veel voor de gemeenschap betekent. Ad jarenlang als voorzitter van voetbalclub Achates, als gemeenteraadslid in zowel Ottersum als Gennep en als milieu- en natuurdeskundige. Ook Wim vertegenwoordigde Ottersum in de gemeenteraad en daarnaast was hij lid van de parochierraad. Kees had bijzondere verdiensten voor de plaatselijke harmonie, het kerkbestuur, de KBO en voor Achates. En zo waren er meer actieve mensen, óók in Gennep.

‘Nieuw bloed’

Zij die integreerden hadden het, zeker in het begin, niet altijd gemakkelijk. Hier en daar kregen ze tegenwind. Ze riepen discussie op. ‘Waar bemoeien die nieuwkomers zich mee?’, werd wel gezegd. Maar na verloop van tijd ging de kritiek liggen en zag men in dat al ‘dat nieuw volk’ letterlijk en figuurlijk ‘nieuw bloed’ betekende en dat dat in meerdere opzichten gunstig was.”

Bolwerk

“In Gennep lag het een beetje anders”, zegt Wiel van Dinter. “De Augustinusstichting was veel minder groot dan Maria Roepaan en omdat het een instelling voor jongens en mannen was, werkte er verhoudingsgewijs meer mannelijke personeel. Die mannen waren al wat ouder omdat ze een diploma moesten hebben en hadden vaak al verkering of waren al getrouwd. (Maria Roepaan had een eigen interne opleiding T.R.) ‘De Stichting’, zoals wij de instelling in Gennep noemden, was, vooral vroeger, een tamelijk gesloten bolwerk; het was een wereld op zich. Ze hadden er hun eigen carnaval, hun eigen kermis en hun eigen tamboerkorps. Maar dat tamboerkorps werd populair in Gennep want het nam deel aan allerlei activiteiten zoals de plaatselijke carnavalsoptocht. Omgekeerd gaf de Gennepse harmonie jaarlijks een of twee concerten bij de Sint Augustinusstichting. Dat waren hoogtepunten. Oók voor de muzikanten.

Niet te duur

De Stichting was voor Gennep een grote werkgever. Voor allerlei soorten van onderhoud werden Gennepse ondernemers ingehuurd. Beide instellingen maakten gebruik van plaatselijke leveranciers. Bakkers en melkboeren mochten om de maand leveren. Dat was een bewuste en verstandige keuze van de instellingen.”
“Maar ze mochten niet te duur worden”, vult Coopmans, afkomstig uit een bakkersfamilie, aan. “Dan dreigde Maria Roepaan met de start van een eigen bakkerij…”

Van Dinter: “Heel goed voor Gennep was ook de school voor speciaal onderwijs die vanaf het begin een streekfunctie had. Daardoor kwamen er relatief veel onderwijsmensen in Gennep wonen, vaak mensen met een wat hogere opleiding en andere interesses. In de jaren zeventig was een bepaalde groep betrokken bij de kerk. De zogenoemde ‘Jonge Kerk’ en daar waren ook mensen van de instellingen bij. Inmiddels zijn al die mensen ingeburgerd en soms weer vertrokken of overleden. De eerste vrouwelijke Z-verpleegkundigen van destijds zijn nu al in de tachtig!”
“Ja”, vult Coopmans aan: “Ik denk dat veel inwoners van onze gemeente echt niet altijd meer weten wie geboren Gennepenaren zijn en wie niet…”