Voor de cliënten is er veel ten goede veranderd

Interview met Wiel Wiertz

Een piepkleine advertentie in een Limburgse krant: Rooms Katholiek internaat voor zwakzinnige jongens zoekt, wegens uitbreiding, mannelijke begeleiders. Het was 1967 en Wiel Wiertz, toen net 22 jaar oud, zag ‘m en dacht: Daar ga ik op af. Hij had een gymnasiumopleiding op zak, had filosofie gestudeerd en twee jaar in een Oostenrijks klooster gewoond omdat hij priester wilde worden. Daar kwam hij, letterlijk en figuurlijk van terug. Eenmaal weer thuis in Hoensbroek, moest er werk gevonden worden.

“De zorg uit die tijd
kun je in één woord samenvatten: simpel!”

“Ik wilde met mensen werken”, vertelt hij. “In die tijd had je dan vooral keus uit drie richtingen: het onderwijs, het maatschappelijk werk en de zorg. En toen zag ik dus die advertentie waardoor ik ten slotte in Gennep belandde.” Wiertz klom er in de loop van bijna veertig jaar op van begeleider tot waarnemend Hoofd Verplegingsdienst en is sinds 2004 met de vut en pensioen. Maar hij kan boeiend vertellen over de ‘vroegere’ Sint Augustinusstichting en heeft er goede herinneringen aan.

Oost of West

“Er waren nog geen grote gebouwen. Je had de zonnehuizen die nog van het vroegere sanatorium waren geweest, het gebouw dat later Logterberge zou worden en nog wat kleine huisjes. De paviljoenen hadden nog geen namen. Als we een plek wilden aanduiden hadden we het over Oost of West. Toen we groter groeiden kwamen daar Noord en Zuid bij. In 1967 hadden we, denk ik, zo’n kleine tweehonderd ‘pupillen’, zoals de jongens destijds werden genoemd. Ze woonden in grote groepen van elk zeventien jongens. In de jaren daarna werd dat aantal afgebouwd naar twaalf. Per groep werkte je met vier of vijf begeleiders maar ik herinner me dat je best vaak alleen stond.

Jaarlijks was er 'een dagje uit' voor de jongens die in de nazomer niet met vakantie gingen. Uiterst rechtsboven: Wiel Wiertz
Jaarlijks was er ‘een dagje uit’ voor de jongens die in de nazomer niet met vakantie gingen. Uiterst rechtsboven: Wiel Wiertz

Werkplaats

Toen ik begon, was net het eerste gebouw van de sociale werkplaats klaar waar de pupillen met het hoogste niveau naartoe gingen. Bij deze jongens werd ik als begeleider geplaatst en ik denk dat veel van hen tien jaar later niet meer in een instelling als de Augustinusstichting zouden zijn geplaatst. Het niveau was hoog en omdat ik geen toegerust diploma had, besloot ik om MO Pedagogiek te gaan studeren.

In de werkplaats werden fietswielen handmatig gespaakt

In het begin waren de meeste begeleiders zonder diploma aangenomen en die hadden er vaak al wat werkende jaren opzitten. Het was opvallend dat er veel uit ‘de bouw’ afkomstig waren. Ze moesten allemaal hun diploma Kinderbescherming halen. Later, toen duidelijk werd dat dat niet voldoende was om juist in die zwakzinnigheid een goed inzicht te hebben, gingen we naar de interne opleiding van Maria Roepaan om daar ons Z-diploma te halen. Dat heb ik trouwens ook nog gedaan.

Beheren en beheersen

De zorg uit die tijd kun je in één woord samenvatten: simpel! Het niveau van de jongens was niet heel laag. Dat veranderde wel wat toen we vanaf 1968 jaarlijks de dertienjarige jongens van Maria Roepaan binnenkregen. Die waren van lager niveau.
De instelling had in die jaren nauwelijks overhead en had de begrippen ‘Beheren en Beheersen’, hoog in het vaandel staan. Dat betekende dat in principe alles mogelijk was, als je het maar in de hand kon houden. Een mooi voorbeeld: de jongens die op de sociale werkplaats werkten, vonden op een gegeven moment dat hen moest worden toegestaan om af en toe een biertje te drinken. Nou, dat werd een behoorlijke strijd! Enfin, na veel vijven en zessen werd het dan toch toegestaan maar vervolgens werd de regel ingesteld dat de groepsleiding elke week bij het paviljoenshoofd twaalf bonnen kon ophalen ter waarde van vierentwintig flesjes bier. En het was niet vanzelfsprekend dat het er soms meer konden zijn!

Zondagse pakken

Ik herinner me ook uit de beginjaren dat de groepsleiding geen lange haren en geen baarden en snorren mochten dragen. En de pupillen natuurlijk óók niet. Nou, dat werd ook een heel gevecht en toen het dan eindelijk werd toegestaan was het resultaat dat er nauwelijks op baarden en snorren werd overgegaan.

Zondagse pakken
Zondagse pakken

Men wilde vooral dat de jongens er keurig uitzagen. Zo was er om de twee weken een bezoekzondag. De jongens hadden dus allemaal twee zondagse pakken. Een voor de bezoekzondagen, het mooiste én een voor de andere zondagen.
Als je jaren later bijvoorbeeld een foto van het veertigjarig huwelijksfeest van ouders bekeek, wist je onmiddellijk welke zoon op de Augustinusstichting woonde want dat was de enige die nog een colbert aan had!

Feesten

Kermis 1988

Maar, wat was het tegelijkertijd fantastisch en gezellig om er te werken! Voor feesten en activiteiten was een groot budget beschikbaar. Verjaardagen, Sinterklaas, carnaval, de kermis; het waren allemaal redenen om te feesten. Er stonden vaak grote tenten en misschien is de reden dat dat allemaal zo groot werd aangepakt wel, dat er zoveel mannen werkten die niet terugschrokken voor een dagje stevig bouwen. Op 28 augustus was het de naamdag van de heilige Augustinus en dat werd het ene jaar gevierd met een grote sportdag waarbij meestal elk paviljoen zijn eigen zeskamp had en waaraan ongelooflijk veel water te pas kwam, en het andere jaar was er dan een themafeest. Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië er zijn zóveel landen de revue gepasseerd. Zo’n dag begon dan met een heilige mis, daarna koffie met gebak en vervolgens ging het ‘los’. We hadden een zeer goede keuken en die zette zich dan speciaal in om allerlei specifieke gerechten klaar te maken. Als er iemand jarig was kon je als afdeling ook speciale bestellingen doen. Dan aten we bijvoorbeeld mosselen of er werd een barbecue of een fondue verzorgd.
Daarnaast werd er veel gewandeld. De wandelclub die destijds is opgericht, organiseert nog elk jaar een wandelmars.”

Meer continuïteit op groepen

De Augustinusstichting had in die jaren de naam vrij behoudend te zijn. Minder vooruitstrevend dan bijvoorbeeld buurvrouw Maria Roepaan. Hoe kijkt Wiertz daar tegenaan?
“Oh, ik denk dat dat zeker zo was. Maria Roepaan had veel eerder dan wij psychologen, pedagogen en maatschappelijk werkers. En natuurlijk een observatieafdeling, een opleiding en een cytogenetisch laboratorium en had, ten aanzien van zwakzinnigheid als zodanig, een wetenschappelijke invalshoek. Daar stond vanuit de stichting tegenover dat wij in bepaalde periodes minder verloop hadden. Daardoor was er meer continuïteit op de groepen. Wij hadden in die eerste jaren veel meer mannelijke groepsleiders dan vrouwelijke. Mannen hoefden destijds niet te stoppen met werken als ze gingen trouwen of kinderen kregen. Ook hadden wij minder parttimers.”

Meer grip

Het is duidelijk. Wiel Wiertz kan eindeloos vertellen over ‘de oude Augustinusstichting’. Hoe kijkt hij naar de ontwikkelingen van de tijd daarna? “De veranderingen kondigden zich in de jaren 90 al aan”, zegt hij, “en het heeft echt wel even geduurd voor werd ingezien dat er ook goede kanten aan normalisatie, decentralisatie en kleinschaligheid zaten. Ik heb steeds gezegd: pas op voor bureaucratie! Na de verschillende fusies kwamen er zoveel functies bij dat ik zeker wist dat dat niet zo zou kunnen blijven. De pot geld voor zorgvernieuwing is eindig. Nu blijkt dat ik daarin geen ongelijk heb gehad. Maar voor de cliënten is er veel ten goede veranderd. Ze hebben veel meer grip op hun eigen leven en ik heb er veel zien opbloeien nu ze niet meer verplicht in een groep hoeven te wonen.

Tegen al die mensen die het jammer vinden dat de grote instellingen zijn afgebroken, zeg ik: “Ga zelf maar eens in een groep van twaalf mensen wonen die je geen van allen hebt uitgezocht! Dat wil niemand!”